Verouderde browser

U gebruikt een verouderde browser. DNB.nl werkt het beste met:

Customer Due Diligence bij stichtingen in het kader van terrorismefinanciering

Q&A

Gepubliceerd: 01 juli 2015

Bekijk eerdere versies in het archief

Toezichtlabel Q&A Toezicht

Deze pagina is voor het eerst gepubliceerd op 1 juli 2015. De wijziging van april 2022 betreft geen inhoudelijke wijziging van de eerder gepubliceerde Q&A. De bestaande informatie is op bepaalde punten verduidelijkt en geactualiseerd.

Vraag

Op welke manier dienen financiële instellingen customer due diligence (CDD) uit te voeren bij stichtingen met het oog op het mitigeren van de risico’s op terrorismefinanciering?

Antwoord:

Terroristische aanslagen zorgen blijvend voor grote maatschappelijke onrust in binnen- en buitenland. De voortdurende dreiging leidt ertoe dat terrorismefinanciering nog steeds prominent op de agenda staat van toezichthouders, waaronder DNB. Voorkomen moet worden dat financiële instellingen worden misbruikt voor het financieren van terroristische organisaties of aanslagen. Financiële instellingen dienen dus alert te zijn op klanten en transacties/geldstromen die mogelijk duiden op terrorismefinanciering.

Stichtingen die zich inzetten voor het goede doel zijn van groot belang voor het verlenen van humanitaire hulp aan mensen in nood. Er zijn echter sterke aanwijzingen dat misbruik wordt gemaakt van deze stichtingen voor het financieren van terrorisme en terroristische organisaties. Zicht op de risico’s en een adequate controle op de geldstromen van dergelijke stichtingen zijn daarom van groot belang en behoren een vast onderdeel te zijn van de integere bedrijfsvoering van een financiële instelling.

Daartoe dient een instelling cliëntenonderzoek te verrichten op grond van artikel 3, eerste en tweede lid, Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De instelling behoort de cliënt en de uiteindelijk belanghebbenden te identificeren. Identificatie en verificatie zijn in het kader van stichtingen relevant (1) ingeval de cliënt zelf een stichting is, (2) wanneer de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt een stichting is (3) wanneer een vertegenwoordiger namens een stichting handelt (en de stichting zelf cliënt is). Aan de hand van minimaal de volgende informatie kan een instelling het cliëntenonderzoek bij stichtingen vormgeven. Het actueel houden van deze informatie zal instellingen er daarnaast toe in staat stellen de integriteitsrisico’s van stichtingen in te kunnen schatten:

  • Naam van de stichting.
  • Datum oprichting en land van vestiging (ook in geval van een buitenlandse stichting of een met een stichting vergelijkbaar rechtspersoon).
  • Officieel identificatie nummer (bv. KvK-nummer).
  • Inschrijving van de UBO’s in het UBO-register van de Kamer van Koophandel.
  • Geregistreerd zakelijk vestigingsadres.
  • Postadres (indien afwijkend).
  • Hoofdvestiging (indien afwijkend).
  • Zeggenschapsstructuur en informatie over de UBO’s. Dit zullen doorgaans de bestuurders van de stichting zijn, maar het kan ook gaan om hooggeplaatste medewerkers of vertegenwoordigers. Te denken valt aan de penningmeester die zeggenschap heeft over de geldstromen van de stichting. Voor het in kaart brengen van deze informatie zijn de statuten een belangrijk beginpunt.
  • Documentatie waaruit de identificatie en verificatie blijkt van de bestuursleden die de bevoegdheid hebben op te treden namens de stichting of die opdrachten kunnen geven voor het doen van of overdrachten van de fondsen of bezittingen van de stichting (zeggenschap).
  • Type stichting – charitatief of anders.
  • Aard van de activiteiten van de stichting.
  • Geografisch gebied waarin de stichting opereert.

Aan de hand van bovenstaande informatie kan de instelling een risicobeoordeling uitvoeren van de betrokken stichtingen. Afhankelijk van het risicoprofiel van een stichting kan zo nodig aanvullende informatie worden opgevraagd en kunnen, zeker in geval van verhoogd risico, verdere mitigerende maatregelen worden genomen. Dergelijke mitigerende maatregelen kunnen bijvoorbeeld zien op de frequentie van van de voortdurende controle en het actueel houden van bovenstaande gegevens, maar kunnen ook betrekking hebben op de intensiteit van transactiemonitoring. Het is de verantwoordelijkheid van de instelling om de maatregelen te laten aansluiten op het risicoprofiel van de cliënt.

De analyse van integriteitsrisico’s die voortvloeien uit het risicoprofiel van onder meer het soort stichtingen die klant zijn bij een instelling behoren onderdeel te zijn van de systematische integriteitsrisicoanalyse (SIRA) van een instelling.

Meer informatie

Internationale organisaties bieden handreikingen met betrekking tot het doen van cliëntenonderzoek bij cliënten, waaronder stichtingen, en het adequaat kunnen inschatten van de risico’s. In februari 2016 (gewijzigd in juli 2020) publiceerde de Basel Committee on Banking Supervision richtlijnen inzake Sound management of risks related to money laundering and financing of terrorism. In een best practices document geeft de FATF daarnaast verdere toelichting over de omgang met Non Profit Organisations (NPO’s, waaronder stichtingen) en indicaties van typen NPO’s die het risico lopen om te worden gebruikt voor de financiering van terrorisme.

Het best practices document is hier te raadplegen.

DISCLAIMER

Q&A’s bieden nader inzicht in de beleidspraktijk van DNB doordat we daarin wettelijke toezichtregels interpreteren. Onder toezicht staande instellingen kunnen ook op andere wijze aan de wet- of regelgeving voldoen. Instellingen moeten daarbij wel gemotiveerd aan DNB kunnen aantonen dat zij met hun invulling voldoen aan de wet- of regelgeving . Voor een nadere toelichting op de status van de beleidsuitingen van DNB zie de Leeswijzer beleidsuitingen DNB op Open Boek Toezicht.